-
1 dur
〈m., v.〉2 (een) harde ⇒ (een) taaie, (een) onverzettelijke♦voorbeelden:verre de dur • glas sterkedrankcoucher sur la dure • op de grond slapenil a été élevé à la dure • hij heeft een Spartaanse opvoeding gehadc'est un dur de dur • het is een keiharde jongen〈 politiek〉 un dur • iemand van de harde lijn, een havik————————〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 hard2 hard ⇒ ongevoelig, streng3 moeilijk ⇒ hard, zwaar♦voorbeelden:pain dur • oudbakken broodviande dure • taai vleesle soleil tape dur • de zon brandt (fel)il m'est dur d'accepter cela • het valt me zwaar dat aan te nemen¶ sommeil dur • diepe, vaste slaap〈 informeel〉 être dur à cuire • taai, een taaie rakker zijn1. m1) hard, onverzettelijk persoon, taaie2) stevig materiaal, beton, ijzer2. adj1) hard2) ongevoelig, hard(vochtig)3) moeilijk, zwaar3. advhard [werken, nadenken] -
2 prendre le dur
prendre le dur -
3 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
4 chemin
chemin [sĵəmẽ]〈m.〉2 weg ⇒ traject, afstand3 weg ⇒ richting, toegangsweg4 weg ⇒ wijze, middel5 loper♦voorbeelden:chemin de ronde • weergang, omloopchemin de roulement • taxibaanchemin de traverse • zijwegvoleur de grand chemin • struikroveren chemin • onderwegtrouver qc. sur son chemin • iets op zijn weg vindenfaire du chemin • goed opschietenchemin faisant • onderwegpasser son chemin • z'n weg vervolgen, verder gaanprendre le chemin des écoliers • de langste weg nemens'arrêter en chemin • halverwege ophoudenrebrousser chemin • op zijn schreden terugkerenrester dans le droit chemin • op het rechte pad blijvensortir du droit chemin • van het rechte pad afrakenfaire son chemin • het ver brengenouvrir, tracer, montrer le chemin • het voorbeeld gevenne pas y aller par quatre chemins • recht op zijn doel afgaan→ bonhommeles chemins de fer • de spoorwegen(voyager) en chemin de fer • per trein (reizen)m1) weg2) loper [trap, tafel] -
5 embarquer
embarquer [ãbaarkee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:embarquer qn. dans sa voiture • iemand in zijn auto meenemen, een lift gevenv( s'embarquer) -
6 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский